Variabiliteit en Teeltpotentieel van Passiflora spp. in de Yungas van het La Paz departement, Bolivia


ir. Marleen Delanoy

Looptijd: januari 2003 - december 2006
Zie ook: Website Marleen

Inhoudstafel

  1. Probleemstelling en doelstelling
  2. Studiegebied
  3. Methodologie en Resultaten


Probleemstelling en Doelstelling

Het behoud van biodiversiteit is essentieel om de voedselzekerheid te verzekeren en de armoede te bestrijden. Het belang van biodiversiteit werd nogmaals benadrukt op de VN-top over duurzame ontwikkeling in Johannesburg (Johannesburg declaration, 2002). Momenteel worden slechts 30 plantensoorten, met daarbinnen een beperkt aantal variëteiten, gebruikt om te voldoen aan 95 % van ‘s werelds voedselnoden (FAO, 1996). Etnobotanisch onderzoek wijst uit dat er nog honderden kleine gewassen bestaan die een potentieel hebben om bij te dragen tot betere inkomens, voedselzekerheid en –voorziening (IPGRI, 2002). Eén van de fruitsoorten die een economisch potentieel heeft, is de passievrucht Passiflora spp. (Izquierdo et al., 1998; National Research Council, 1989). De familie van de Passifloraceae telt 487 erkende soorten (Feuillet et al., 2002). De grootste diversiteit inzake soortenaantal bevindt zich in Zuid-Amerika (Killip, 1938). De oostelijke helling van de Andes herbergt een grote biodiversiteit. In Bolivia heet deze strook de Yungas (Bach et al., 2003; Hernandez et al., 1992; Ibisch et al., 2003).

Van de meeste soorten is relatief weinig levend materiaal bestudeerd en slechts een tiental verschillende soorten worden gecultiveerd (Jaeger, 2001). De meeste soorten komen alleen voor in het wild. Onderzoek naar wilde Passiflora-soorten is nodig om het lokale ver/gebruik van interessante soorten alsmede de export te doen stijgen (Figuerola et al., 1993; National Research Council, 1989; Proyecto SICA/MAG, 2001b); een inzicht te krijgen in de beschikbare variabiliteit (Messiaen, 1997; Williams et al., 2002) en de landbouwkundige eigenschappen beter te begrijpen (Morton, 1987).

Terug naar boven

Studiegebied

De Yungas bevinden zich in de noordoostelijke berghelling van de Andes. Ze beslaan voornamelijk de provincies Nor Yungas en Sur Yungas, waar het studiegebied zich situeert, van het La Paz departement (Ibisch et al., 2003). In 2001, telde dit departement 2.350.466 inwoners waarvan 23.681 in Nor Yungas en 63.544 in Sur Yungas (INE, 2002). Nor Yungas strekt zich uit over 2.290 km² terwijl Sur Yungas veel groter is en 5.770 km² beslaat (INE, 1999).

Methodologie en Resultaten

Etnobotanisch Veldonderzoek

Allereerst werd een ethnobotanische studie uitgevoerd. Er werden 307 individuele semi-gestructureerde enquêtes afgenomen. P. edulis f. flavicarpa en P. ligularis zijn de best gekende Passiflora-soorten. Het aantal gekende soorten blijkt afhankelijk te zijn van de leeftijd van de informant. P. edulis f. flavicarpa en P. ligularis worden vooral in de voeding gebruikt (vers en sap). Bijna de helft van de informanten bezit ten minste één Passiflora-plant. De teelt is kleinschalig en voornamelijk voor persoonlijk gebruik. Weinig boeren oefenen landbouwpraktijken uit wat resulteert in lichte vruchten. De productie blijkt echter rendabel.

Terug naar boven

Collectie, kennis en selectie

Verder werden 411 Passiflora-specimens verzameld en geïdentificeerd. Er werden 28 verschillende Passiflora-soorten gevonden waarvan één nieuwe soort. Met de verzamelde specimens werden enquêtes uitgevoerd om te onderzoeken of de informanten de specimens correct kunnen indelen volgens soort. Hoger opgeleide mensen classificeren de Passiflora-soorten meer in overeenstemming met de wetenschappelijke classificatieprincipes. P. mollissima (Kunth) L.H. Bailey en P. nov sp. zijn erg gewaardeerde soorten.

P. mollissima, P. nov sp. en P. tricuspis werden geselecteerd voor verder onderzoek. Ze scoorden het hoogst voor: % aandeel van gevonden wilde planten t.o.v. het totaal aantal gevonden planten, nutritionele gebruikswaarde, het feit of de soort al lokaal in teelt gebracht werd en of er aanbevelingen in de literatuur te vinden zijn voor die soort.

Passiflora mollissima en P. tricuspis

Terug naar boven

Gewasecologie

De geschiktheid van een plaats als habitat voor een plantensoort wordt hoofdzakelijk bepaald door het klimaat (Ibisch et al., 2003). De gewasecologie wordt bestudeerd aan de hand van DIVA-GIS. Dit software-programma laat toe om aan de hand van de klimaatsgegevens van de vindplaatsen de mogelijke verspreiding van een plantensoort weer te geven. Daarnaast zal ook gewerkt worden met BIOM (BIOclimatic Model). Dit is een software-programma dat specifiek gemaakt werd voor Bolivia. BIOM laat toe om een extrapolatie te maken van de verspreiding van een plantensoort aan de hand van een combinatie van habitatgeschiktheid en de historische verspreiding van een plantensoort (Sommer et al., 2003).

Terug naar boven

Lokale variabiliteit

Een grote genetische variabiliteit is erg belangrijk voor verdere selectie en veredeling. De in situ-variabiliteit wordt bekeken door een maximum aantal rijpe vruchten te verzamelen op verschillende locaties. De karakterisering van deze vruchten gebeurt aan de hand van een descriptor lijst voor Passiflora spp. (IPGRI et al., unpublished). Van elke vrucht worden volgende parameters bepaald: gewicht (vrucht, schil en pulp) (Ohaus CS 200, nauwkeurigheid 0,1g), lengte, breedte, aantal zaden en het suikergehalte aan de hand van een refractometer (ATAGO PAL-1, nauwkeurigheid 0,1° Brix). Met behulp van deze gegevens worden een aantal parameters berekend: zaadindex, pulpgewicht, pulppercentage en lengte/ diameter.

Passiflora tricuspis en P. nov sp.

Terug naar boven

Vermeerdering

Generatieve vermeerdering: de structuur van de zaadhuid en het embryo zal microscopisch onderzoek onderzocht worden. Daarnaast zullen 8 verschillende zaadbehandelingen geëvalueerd worden.
Vegetatieve vermeerdering:

Terug naar boven

Pollinisatieproeven

Tenslotte zal de genetische waarde van een aantal planten per soort nagegaan worden met een nakomelingschapstoets. Verder wordt de graad van zelfincompatibiliteit bekeken alsook de vruchtzetting bij open bestuiving voor de 3 soorten.